“Maar is het daar niet donker dan?“ Hij keek me vol verbazing aan. “Jij bent de baas in je hoofd” reageerde ik, “dus zeg het maar.” Hij kneep zijn ogen even samen; “En kun jij in mijn hoofd kruipen dan?“ Ik glimlachte en knikte; “Ja. Dat kan ik. Het doet geen pijn. Ik kijk met je mee. Ik weet de weg. Kom maar. “
Het was schemerig toen we aankwamen in zijn hoofd. Tom pakte mijn hand nog steviger vast. Ik wachtte. “Adem eens door je buik”, zei ik. Hij werd rustiger en langzaam werd het lichter om ons heen. Ik gaf hem een klein vriendschappelijk duwtje. “Jij leidt. Ik volg.”Hij deed aarzelend een stap naar voren. “Ik ben hier nog nooit samen met iemand geweest. En ik weet niet of je het raar vindt hier.” Ik glimlachte. “Maak je geen zorgen. Ik zie alleen wat jij wilt dat ik zie”.
Blijkbaar stelde het antwoord hem gerust want het werd nu helder licht. Het landschap was verlaten, op ons na. Maar wel een chaos aan tegenstellingen. Uitgestrekt en toch vol. Terwijl we verder gingen kreeg alles meer kleur. Licht en kleur verschenen naarmate het vertrouwen van Tom in mij groeide. Een kleurige vuilnisbelt leek het met hier en daar een pad. Met dat verschil dat het niet stonk naar afval. Tom had inmiddels mijn hand losgelaten en keek alleen af en toe nog achterom om te zien of ik nog volgde. Ik kon niet anders. Dat legde ik hem uit. “Ik loop hier alleen omdat jij dat wilt. Ik zie alleen wat jij wilt dat ik zie en kan alleen gaan waar jij gaat. “
“Maar jij wist de weg toch!?”
Zijn stem in mijn hoofd, -in zijn hoofd-, werd nu hoog en schel. Zijn ogen werden groot en angstig. Het was ineens donker, vol schaduwen. Ik stond al naast hem, schouder aan schouder en hield hem tegen. Hij zou zo in de kuil voor hem zijn gevallen. Zijn ogen keken schichtig van mij naar de kuil en naar de donkere schaduwen en weer terug. Ik ging op de rand van de kuil zitten.
Zijn adem werd rustiger en de schaduwen krompen.
“Door je buik hè”, zei hij met het begin van een glimlach op zijn gezicht. En met elke diepe ademhaling werd de omgeving weer langzaam zichtbaar. Zwaar steunend op mijn schouder kwam Tom tenslotte naast mij zitten. “Hier ben ik al heel wat keertjes in gedonderd. Maar…., hij lijkt nu wel minder diep zo.” Het licht werd feller. De omgeving paste zich voortdurend aan. “He, kijk; een glijbaan.” En hij wilde alweer opstaan en wegrennen. Ik hield hem zachtjes tegen. “Je bent hier nog niet klaar.” Zijn ogen werden donker en hij keek me doordringend aan.
“Focus?” zei hij.
Ik knikte. Een schijnwerper op de kuil. In het felle licht keek Tom over de kuil heen waar het pad gewoon verder ging. “Wat gaan we nu doen? Er over springen? Bruggetje bouwen? Want we moeten naar de overkant toch?” Hij stond op, ging weer zitten, rolde op zijn rug, draaide op zijn buik en keek me glazig aan. “Wanneer zit je in deze kuil?”, vroeg ik.
“Weet ik niet.”
“Je was al door je quotum ‘weetikniets’ heen vandaag, dus….”
Hij kwam weer naast me zitten.
“Vaak”, mompelde Tom. Hij klonk ineens moedeloos.
“Wanneer?”
Hij liet zijn hoofd hangen.
“Als ik iets niet kan.”
De grond bewoog even. Er rolde aarde in de kuil. Hij schrok en keek me aan. Ik bleef rustig zitten en vroeg; “Als je d e n k t dat je iets n o g niet kunt?”
“Zoiets, ja. Als we iets nieuws krijgen en ik weet niet of ik het wel in 1 keer goed kan doen, ofzo.” Grote kluiten aarde vielen nu langs ons heen en kwamen met een doffe plof op de bodem van de kuil terecht. Wat stof dwarrelde op ons neer. “Wat zou er kunnen gebeuren als je iets niet in 1 keer goed zou doen?” Het bleef doodstil. Hij hield letterlijk zijn adem in.
“Dat weet ik dus niet”, stootte hij er tenslotte uit, “DAT WEET IK NIET!”
Er bewoog ook een tijdlang helemaal niets in zijn hoofd. Toen stond hij op en zei zacht; “Dat is ook het enge. Ik kon altijd alles. Maar het wordt nu steeds moeilijker.” Zijn handen balde hij tot vuisten in zijn broekzakken.
“Weet je wat er gebeurt als je iets niet in 1 keer goed kan?”
“NEEEEE!”, schreeuwde hij, “ ik wil het niet weten. Ik maak geen fouten. Ik ben een slimme jongen. Weet je wel hoe eng dat is om fouten te maken. Doodeng !””
“Tja, dan leer je dus ook niets.”
Ik stond op, klopte het stof van mijn broek en draaide me om.
“Niet weggaan nu, alsjeblieft?”
“Ik ga alleen weg als jij dat wilt.” We stonden daar. De omgeving veranderde voortdurend. Er trok een storm voorbij. Hij dacht als een razende. Daar was hij goed in. Toen de wind wat was gaan liggen vroeg ik hem; “Wat zou er kunnen gebeuren als je iets niet in 1 keer goed doet?”
“Dan. Leer. Ik. Iets.”
Hij spuugde de woorden langzaam uit met grote nadruk. Om ons heen vielen met veel geraas zand en stenen in de kuil tot er geen kuil meer was. Terwijl hij zuchtte kriebelde het gras ineens aan onze voeten. Het zon verlichte pad voor ons zag er aanlokkelijk uit met een overvoed aan bloemen en vlinders. “Dat gebeurt heel af en toe”, zei hij, en wees op het pad voor ons, “als er iets echt goeds gebeurt dan verandert het hier ook. Net of de chaos minder wordt en alles lichter en makkelijker lijkt.“
“Dat klopt ook”, antwoordde ik en liep achter hem aan het pad op, “zou je willen dat dat altijd zo was?”
“Als dat zou kunnen!”
Het lijkt wel een reis in mijn eigen lijf. EErrgg herkenbaar.