Ik dacht alleen maar steeds; Hou hem vast. Hou hem nou vast.
Laten we hem Jorgo noemen. Hij deed een brandweerwagen na. In een oorverscheurend volume op hysterische toonhoogte. Zijn moeder had zich allang teruggetrokken in haar telefoon met oortjes in. Vader was met rollende ogen en vlekken in zijn nek naar zijn werk gegaan. Oma stond met haar handen in haar zij te kijken. Ze had tegen hem geschreeuwd, op hem ingepraat, zelfs met haar zachte lage stem kon ze hem niet bereiken. Jorgo rende maar door, hij moest doodmoe zijn, zijn wangen nat van tranen.
Ik dacht maar steeds; Hou hem nou vast.
Op haar tijgerslippers slofte Oma een paar rondjes mee en evenaarde hem in volume. Hij stopte voor twee seconden en keek haar verbaasd even aan. En door. Hij was niet te stoppen. Ze hief haar handen ten hemel en liep naar buiten. Het volume van Jorgo steeg zo mogelijk, werd wel klaaglijker van toon.
Hou hem nou vast.
Na een tijd draaide Oma zich om en liep kordaat naar binnen. Ze ving hem op midden in zijn zoveelste rondje, pakte hem beet en liep met de tegenspartelende schreeuwende Jorgo naar buiten. Ze ging op een stoel zitten en nam hem in een liefdevolle houtgreep zoals alleen Oma’s dat kunnen. Zijn rug tegen haar boezem, haar armen om hem heen, haar hoofd op zijn hoofd. De brandweerhelm gooide ze in de struiken achter haar.
Ze hield hem vast.
Hij kon geen kant op. Langzaam daalde zijn volume, hij stopte met spartelen, huilde even hartverscheurend. Na nog wat naschokken viel hij uitgeput stil in Oma’s armen. Ze bleef hem wiegen. Na een poosje liet ze hem los en draaide zijn gezicht naar haar toe. Ze veegde zijn tranen af en kuste hem op zijn voorhoofd.
Hand in hand liepen ze naar binnen en gingen samen aan tafel in alle rust zitten eten.
Hou hem maar vast. Meer niet. Soms is dat alles.

Ach, wat mooi!